Home - Verhalen
Mas Papo - Dichter |
|
Verhalen |
"De bril" |
De bril Ik zet mijn bril even af om in mijn oog te wrijven. Plots stokt het gesprek met de man die opeens een kap draagt. Hij kijkt mij aan en zegt, terwijl hij zijn rooddoorlopen handen naar mijn bril uitsteekt: ‘Geef mij jouw bril eens hier!’ Het was de bril van mijn overgrootmoeder. Zij droeg de bril aan een koord om haar nek. Er zaten van die ronde poten aan die je uit kon trekken en om je oor kon vouwen. Ja, hoe leg je dat uit. Een klein brilletje met van die ronde glazen, dat we later een ziekenfondsbrilletje zouden noemen, maar dat het niet was. Het had een zilveren montuur. In de kast, op een vaste plek, lag een met fluweel bekleed metalen brillenkoker, met op het deksel een bloemenmotief. Origineel, en niet door mijn overgrootvader erin gekerfd, want hij dacht zich een kunstenaar. Nee, het was een lichte, met krullen versierde roos, die daar met zorg was ingegraveerd. Ze was erg zuinig op haar bril en legde die 's avonds voorzichtig in de koker, die ze behoedzaam tot het sluitmechanisme klikte. Het was een dagelijks ritueel. Ik geef hem de bril en hij pakt hem aan. Ik wil hem vragen om er voorzichtig mee te doen, ik had er al andere poten aan laten zetten, die verende waren eens gebroken, maar hij beseft dat deze bril zorgvuldig behandeld moet worden en laat mij zwijgen. Hij bestudeert de bril, wrijft met zijn duim zachtjes over het glas en zegt dan: ‘Ik zie niets dat mij verbaast en ook geen spoor van bolling of van holling. Wat doet deze bril, wat is dit voor een bril?’
Mijn overgrootmoeder zag met de bril dingen die wij niet zagen. Zij wist, als zij de bril droeg, wat er komen ging. Of dat kwam doordat ze iets geheimzinnigs over zich kreeg als ze de poten om haar oren krulde en wij daardoor dachten dat ze dingen zag, of omdat er iets in de bril zat verstopt en ze werkelijk andere dingen kon zien; we wisten het niet te duiden. Het leek ook of ze een andere stem kreeg en langzamer sprak dan zonder bril. Een soort warme laag verscheen om haar heen. Meestal kreeg ik het ook warm als zij dan die dingen zei. Soms probeerde mijn overgrootvader de bril op te zetten, maar om de een of andere reden zette hij de bril snel weer af. Ik vraag me af wat ik hier doe. De man met de kap geeft me een onbehaaglijk gevoel. Hij kijkt me streng aan, met mijn bril in zijn hand en vraagt me de vreemdste dingen. Ik kan er nauwelijks antwoord op geven, want het duizelt, alles duizelt me voor de ogen. Het gesprek kan ik niet meer voortzetten. Het moet afgelopen zijn. De man lijkt donkerder te worden en een koude rilling kruipt over mijn rug. Het is al laat, we zitten buiten, het maïsveld achter ons is ondoordringbaar, de lucht heeft een donkerblauwe gloed. In mijn ooghoek zie ik iets van licht en een bekende warmte overvalt me. Opeens geeft de man met de kap mij de bril weer terug. Hij lijkt ergens van geschrokken. Ik zet mijn bril op en voel me opeens weer stukken beter. Dan kijkt de man mij vriendelijk aan. We hervatten ons gesprek. Ons gesprek over de publicatie van mijn verhalenbundel. |